Van Lauwerszee tot Lauwersmeer

Door de eeuwen heen hebben diverse overstromingen in het Lauwerszeegebied duizenden levens geëist. De bekendste is de Allerheiligenvloed in 1570, die in deze regio 1.800 mensen het leven kostte. De angst dat de dijken het weer een keer zouden begeven is altijd groot geweest. Na de Watersnoodramp in 1953 werd de roep om afsluiting van de Lauwerszee steeds sterker. In 1959 was er een handtekeningenactie waarbij 135.000 mensen ondertekenden. In 1960 werd het besluit genomen tot afsluiting van de Lauwerszee.

lauwerszee 16e eeuw

 

Einde aan eb en vloed

Koningin Juliana was op 23 mei 1969 aanwezig bij de officiële afsluiting van de Lauwerszee. Met het afzinken van het laatste caisson waren eb en vloed vanaf deze dag verleden tijd. Er ontstond een gebied van in totaal 9.100 ha. groot, met 7.800 ha. natuurgebied, waarvan 2.000 ha. water. Daarmee heeft het Lauwersmeergebied echter nog niet z'n definitieve vorm gekregen. Momenteel is het gebied in beeld om te dienen voor grootschalige waterberging. Ook zijn er, met het oog op de verwachte stijging van de zeespiegel, plannen voor een reusachtig gemaal dat zijn weerga in Europa niet kent.

 

Nautische diensten

Dankzij het diepe water tot aan de wal en de centrale ligging in het Waddenzeegebied was Oostmahorn tot aan de afsluiting van de Lauwerszee zeer geschikt voor allerlei nautische diensten. In de haven direct achter de dijk vertrok vroeger de veerdienst naar Schiermonnikoog. Tevens was er een douanepost en inklaringsstation om toezicht te houden op de sluikhandel. Langs de kusten van het Waddenzeegebied werd door de eeuwen heen namelijk volop gesmokkeld. Verder was Oostmahorn in de 19e eeuw een belangrijk loodsdienststation (van 1857 tot 1888). Het meest bekend is Oostmahorn evenwel geworden als reddingstation van de NZHRM (Noord- en Zuidhollandsche Redding Maatschappij).

 

Toxopéus en de Insulinde

Mees Toxopeus Oostmahorn is onlosmakelijk verbonden met de namen van het revolutionaire reddingschip Insulinde en Mees Toxopéus (1886-1974), de karaktervolle eerste schipper van deze boot.
In oktober 1921 vonden er een aantal dramatische ongelukken met Nederlandse reddingboten plaats waarbij veel opvarenden om het leven kwamen. Ook krachtige motoren, waterdichte compartimenten, luchtkisten en een geoefende bemanning boden blijkbaar onvoldoende garantie voor absolute veiligheid. Mees Toxopéus (sinds 1917 reddingschipper, standplaats Rottumeroog) vond de reddingboten te breed. In zijn visie moesten zij smaller worden, met een zwaardere kiel en een ketelvormige romp, die benedendeks bestuurbaar was. ‘Een soort duikboot boven water' schreef hij de reddingmaatschappij. Hij had zijn ideeën besproken met de Groninger scheepsbouwer Jan Niestern. Deze bedacht een kieptank aan stuurboordzijde, die bij een gekapseisde boot volliep en ervoor zorgde dat het vaartuig zich door de zware kiel weer kon oprichten. Mees Toxopéus tipte de reddingmaatschappij.

 

Zelfoprichtende reddingboot

De Insulinde werd het eerste zelfoprichtende schip ter wereld en kon gebouwd worden dankzij een geldelijke schenking van vele Nederlanders in Nederlandsch-Indië, het land van vele eilanden dat deswege ook wel ‘Insulinde' werd genoemd. Mees Toxopéus was bestemd om schipper te worden van de boot. Hij was van aanvang af bij de bouw aanwezig en gaf herhaaldelijk waardevolle praktische wenken.

Binnen het internationale reddingwezen werden vraagtekens geplaatst bij de voor- en nadelen van de Insulinde. Uiteindelijk bewees de praktijk de grote waarde van het schip. In 1929 werd het zusterschip Neeltje Jacoba gebouwd voor het reddingstation IJmuiden. De ervaringen met de Insulinde werden hierin verwerkt. In Nederland zouden voortaan geen reddingboten meer vergaan. In andere landen helaas nog wel.

 

Museumstuk

Vanaf het voorjaar van 1927 tot 1969 heeft de Insulinde 341 tochten gemaakt, meestal in zeer slecht weer met hoge zeeën. In totaal werden met dit schip 332 mensen gered. Begin jaren zeventig kocht het Amsterdamse Scheepvaart Museum de reddingboot. In 2005 draagde dit museum de boot over aan het Nationaal Reddingmuseum Dorus Rijkers in Den Helder. Hier ligt de Insulinde tegenwoordig aan de museumsteiger aan de Binnenhaven.

 

Sterk karakter

Mees Toxopéus was niet alleen een uitstekende zeeman met kijk op schepen. Hij gaf ook blijk van een buitengewoon sterk karakter. Alle rassen- of nationaliteitsvooroordelen zijn hem, als het om de redding van een mens in nood ging, altijd vreemd geweest. Hij heeft nooit gevraagd wie er in nood zat; hij heeft alleen maar gevraagd of ze in nood zaten en waar dat dan was. En dan ging hij, dwars door het ziedend geweld van wind en golven heen. In totaal heeft hij 285 mensen veilig en behouden weer aan wal gebracht. Hij zette door, ook al raakte de bemanning oververmoeid.

De langdurige tochten in loeiende stormen aan boord van een hevig slingerende en stampende motorreddingboot was uiterst vermoeiend voor de bemanning. Na vele uren verzwakte logischerwijs hun psychisch weerstandsvermogen. Alleen zeer sterke figuren met groot verantwoordelijksgevoel zullen een uitzichtsloos lijkende poging om een in nood verkerend schip - waarvan de positie onbekend is - op te sporen pas opgeven, als de kans op succes met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is verkeken. Tot deze categorie behoorde Mees Toxopéus. Op een van deze lange, vergeefse en voor de redders ontmoedigende tochten waagde zijn stuurman, die al tien uur naast hem achter de stuurkap stond, de opmerking te maken: ‘Ik denk dat we wel terug kunnen varen, dit schip zullen wij toch niet kunnen vinden'. Toxopéus beet zijn tanden op elkaar en zei afgebeten: ‘Denken kunnen wij allemaal, maar ik moet het weten' (bron: KNZHRM).

 

Legende bij leven

In de zware stormnacht van 17 op 18 september 1935 maakte de Insulinde een tocht die van Toxopéus al bij leven een legende maakte. Samen met zijn bemanning redde Toxopéus twaalf opvarenden van het totaal wrak geslagen Duitse stoomschip Bramow. Toxopéus bracht de Insulinde daarvoor vijftien maal langszij. Na een helse tocht die achttien uur duurde bracht de reddingbootbemanning de schipbreukelingen in Oostmahorn aan land.
Andere bijzondere reddingen betroffen de Nooit Volmaakt uit Zoutkamp (1928, 2 geredden), de Malmö uit Zweden (1928, 6 geredden), de Hagfors, eveneens uit Zweden (1928, 5 geredden), de Nobis uit Duitsland (1932, 14 geredden), de Alexa uit Finland (1933, 15 geredden), de Kai uit Denemarken (1941, 18 geredden) en de Satakunta uit Finland (1949, 10 geredden) (bron: KNZHRM).

Voor zijn moedig gedrag ontving Mees Toxopeus tal van hoge en uitzonderlijke onderscheidingen en dankbetuigingen uit alle oorden van de wereld. Op 31 oktober 1950, na 34 jaar trouwe dienst, droeg Mees ‘zijn' Insulinde over aan zijn 18 jaar jongere broer Klaas, die al vanaf 1930 als stuurman bij hem had gevaren. Siep Zeeman was in 1964 de opvolger van de gebroeders Toxopéus op de Insulinde.

 

Oostmahorn, geuzen en schanswerken

Op cartografische kaarten wordt Oostmahorn al vroeg in de 16e eeuw afgebeeld als een omwalde vesting. In de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) speelde de schans van Oostmahorn een rol van betekenis als landingsplaats, als verdedigingspunt voor Friesland en fungeerde het voor de Staatse troepen onder leiding van Willem-Lodwijk van Nassau als uitvalsbasis voor de verovering van Groningen op de Spanjaard.

De periode vanaf het midden van de 16e eeuw tot 1594 was voor de bevolking in het Lauwersmeergebied een zware, onzekere periode. Behalve de herhaaldelijke overstromingen werd het gebied geteisterd door kapers en smokkelaars en had de bevolking te lijden onder strooptochten door legerhorden. In 1562 waren de kapers zo brutaal geworden dat werd voorgesteld om de kusten van het Waddenzeegebied met oorlogsschepen te beschermen.

 

Verdedigingswerk

De beeldenstorm ging ook aan Friesland niet voorbij. Zo kwamen in 1569 de opstandsgezinden aan wal bij Oostmahorn en plunderden het nabij Anjum gelegen klooster. De conclusie was dat er bij Oostmahorn een afdoend verdedigingswerk moest komen. Zodoende kon in 1571 bij Oostmahorn een tweede aanval van opstandsgezinden worden afgeslagen.

In het geuzenjaar 1572 verloor de Spaanse bezetter in de Nederlanden stad na stad. In dat jaar zette geuzenkapitein Gijsbrecht, in dienst van de Prins van Oranje, met enkele tientallen manschappen bij Oostmahorn voet aan wal om de 12 kilometer westelijker gelegen vestingstad Dokkum te bevrijden. De bewoners van de dorpen rond Dokkum zagen hierin een mooie kans om aan de terreur van de in de stad gelegerde Spaanse troepen een einde te maken en sloten zich bij Gijsbrecht aan. Slechts voor even wisten ze Dokkum te ontzetten, maar de geuzen legden het in strategisch opzicht al snel af tegen de bekwame kolonel Caspar di Robles, die na de herovering in de stad een enorm bloedbad en grote verwoestingen liet aanrichten.

 

Belegering van de schans

De Prins van Oranje gaf vervolgens in 1575 de geus Barthold Entes opdracht Friesland te bevrijden. Met soldaten uit Bremen zette Entes koers naar Oostmahorn en slaagde erin de schans te veroveren. De inmiddels door de Bourgondiërs tot stadhouder benoemde Di Robles zag het belang van Oostmahorn als landings- en verdedigingspunt en belegerde Oostmahorn. Entes moest de strijd uiteindelijk opgeven vanwege honger en gebrek aan Staatse legersteun.

Nadat in 1578 Friesland uiteindelijk geheel bevrijd was, probeerde de Spanjool in 1580 Friesland opnieuw in handen te krijgen. De zuidwest hoek werd veroverd, maar het noorden bleef verschoond van de dood en verderf die de Spanjaarden daar zaaiden, mede omdat Oostmahorn en omgeving goed verdedigd werden.

 

Schansenstrijd

Groningen bleef nog lang nadat Friesland bevrijd was in Spaanse handen. Oostmahorn diende in deze situatie als een van de verdedigingspunten tegen de Spaanse troepen. In de schansenstrijd die op de grens van Friesland en Groningen losbrandde werd de schans van Oostmahorn verschillende malen aangevallen, verwoest en opnieuw opgebouwd.

 

Ús Heit

In 1593 werd de 23-jarige Willem-Lodewijk van Nassau kapitein-generaal van Friesland. Een jaar later, in 1584, volgde Willem-Lodewijk zijn door Balthasar Gerards vermoorde broer Willem van Oranje op als stadhouder van Friesland. In dat jaar werd hij ook aanvoerder van de Staatse troepen en was het met de Spaanse successen afgelopen. Willem-Lodewijk (die in Friesland bekend staat als Ús Heit, ús = ons en heit = vader) was een sterk voorstander van de aanvalsoorlog. In plaats van opstandige gebieden te beschermen, moesten de opstandelingen de door de Spanjaard bezette gebieden aanvallen. In 1589 begon hij vaart te maken met de verovering van Groningen. De aanval werd vanuit Oostmahorn ingezet.

 

Uitvalsbasis

Met 800 man aan boord zette Willem-Lodewijk op 15 oktober 1589 vanaf Oostmahorn koers naar Zoutkamp (Soltcamp) dat op 20 oktober veroverd zou worden. Voor de bevolking in het gebied rond de Lauwerszee braken eindelijk rustiger tijden aan, hoewel de Spaanse kapitein-generaal Francisco Verdugo in 1593 nog een strooptocht op Friesland inzette. In datzelfde jaar voer Willem-Lodewijk met 2.200 man - opnieuw vanuit Oostmahorn - via de Waddenzee naar het Oost-Groningse Bellingwolderzijl waar hij een schans opwierp (nu: Oudeschans).
Vervolgens slaagden de Staatse troepen in 1594 onder leiding van Willem-Lodwijk en Prins Maurits erin heel Groningen definitief onder Staats gezag te brengen. De Spanjaarden kwamen niet meer in de buurt van Oostmahorn en de Schans werd verwaarloosd.

 

Kazerne en buskruithokje

Tegen het einde van de 18e eeuw komt Oostmahorn als vesting opnieuw in beeld. Dan wordt er een batterij aangelegd, een aantal kanonnen met bemanning. Ten tijde van de Bataafse Republiek waren er in Oostmahorn tot 1813 twee Franse detachementen gelegerd. De Franse kazerne en het buskruithokje stammen uit deze periode.

 

WO II

De laatste krijgshandelingen in Oostmahorn vonden plaats tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de nadagen van deze oorlog werd er van Duitse zijde vanaf Schiermonnikoog nog een felle aanval op Oostmahorn ondernomen. Daarbij is veel kapotgeschoten.

Bij de bevrijding van de stad Groningen vluchtte op 16 april 1945 een groep Duitse- en Nederlandse SS'ers en SD'ers uit het beruchte Scholtenshuis naar Schiermonnikoog. Het Scholtenshuis bood in de oorlog onderdak aan de Gestapo en hier was volop gemarteld. Deze groep van 126 personen, waaronder ook een aantal vrouwen, herbergde dan ook de meest gevreesde beulen van Groningen. Met vier boten kozen ze zee vanuit Zoutkamp. Tijdens de overtocht werden ze vanuit Oostmahorn door de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS) onder vuur genomen, waarbij enkele van hen gewond raakten. Eenmaal onderdak op het eiland eiste deze groep dat er een vergeldingsactie zou worden uitgevoerd op Oostmahorn.
Met gevorderde schepen werd de aanval op de geallieeerden in Oostmahorn ondernomen. Bij het naderen van de kust werden enkele van de schepen tot zinken gebracht. Ondanks de heftige tegenstand wisten de Duitse troepen nog op de dijk te komen. Na felle gevechten trokken ze zich toch weer terug op Schiermonnikoog.
De veerboot ‘Brakzand' werd niet gebruikt bij dit offensief. De kapitein had het schip op het laatste moment ‘onklaar' weten te maken.

Niet eerder dan op 25 mei landden de Canadezen op het eiland. Pas op 11 juni 1945 werd de Duitse bezetter van Schiermonnikoog afgevoerd.